‘Voor mooie zinnen moet je niet bij mij zijn’

Ze heeft absoluut geen fantasie en al helemaal geen idee waar haar boeken over gaan. Beweert Renate Dorrestein. Maar al twintig jaar is er een grote groep mensen die naar de winkel sprint als er een nieuw boek van haar verschijnt. BOEK sprak met de auteur over Zolang er leven is, maar ook over wraakzuchtige kinderen, domme recensenten en sprekende doden.

Zolang er leven is

Het thema van Zolang er leven is? Ik moet bij dit soort vragen altijd denken aan wat Hella Haasse jaren geleden tegen me zei. Ik zat vreselijk vast met Een nacht om te vliegeren, was geloof ik al met de 14e versie bezig. Tegen Hella klaagde ik dat ik eigenlijk zelf niet meer wist waar mijn boek over ging. Ze keek me toen stomverbaasd aan en zei: “Maar Renate, je hoeft je werk ook helemaal niet te begrijpen, je hoeft het alleen maar te schrijven!” Dat vond ik zulke wijze woorden dat ik mij sindsdien verre houd van alle duidingen.
Maar goed, als ik dan toch iets moet zeggen… Ik denk dat het gaat over hoe wij het hoofd bieden aan onzekerheden. Op welk niveau dan ook. Alle personages hebben te maken met een vorm van bestaansonzekerheid, die maakt dat ze doordraaien en flippen. Zolang er leven is, is er hoop. Maar die hoop kan ook je grootste vijand worden. Zoals in dit geval, als er een baby gestolen wordt. Niemand kan daartegen. Zelfs Gwen, de moeder – een aardse, laconieke en nuchtere vrouw – gaat hierdoor dingen doen die ze onder normale omstandigheden nooit gedaan zou hebben. Ze gaat een houvast zoeken dat helemaal niet bij haar past en dat ze daarvoor nooit nodig heeft gehad. Als het lot je maar genoeg tart, kom je tot rare sprongen.

Inspiratie

Ik kwam op het idee door een berichtje in de krant. Er was op klaarlichte dag een baby gestolen uit een couveuse in een ziekenhuis. Ik dacht: als dat kan gebeuren, kan dus echt álles gebeuren. In die periode hoorde ik van een zwager die bij de recherche werkt dat vermissingen als veel erger worden ervaren dan moord. Door de omgeving dan. Dat begreep ik direct. Met moord kun je nog wat, al is het maar beginnen met afscheid nemen en rouwen. Maar een vermissing gaat maar door in de tijd, dat moet zo vreselijk ontredderend zijn. Toen vielen die dingen samen in mijn hoofd. Ik dacht : wat gebeurt er met het gezin waaruit zo’n kind verdwijnt? Wat gebeurt er als je dag in, dag uit het hoofd moet bieden aan het ongewisse? Een psycholoog heeft mij eens verteld dat wij onzekerheid het meeste vrezen in het leven. We kunnen bij wijze van spreken gruwelen beter overleven dan een staat van onzekerheid.

Kinderen

Ik vind kinderen heel aantrekkelijke personages, niet alleen omdat ze kwetsbaarheid representeren, maar ook omdat ze zo ongelooflijk gemeen kunnen zijn. En met een kind aan boord krijg je meteen actie. Volwassen personages gaan zitten mijmeren. En praten. Een kind gaat wat doen. Als een kind wraak wil nemen, gaat het niet eerst zes pagina’s contempleren over het concept wraak, maar dan klimt hij meteen de slaapkamer van de jongen binnen op wie hij zich wil wreken en knipt zijn goudvissen doormidden. Gewoon actie! Aangezien ik erg van actie houd, zijn kinderen dus heel aantrekkelijke personages. Dat gemene vind ik ook heel interessant; ze oefenen gewoon om volwassen te worden en moeten zich dus staande houden in een harteloze, onverschillige wereld. Alleen verbloemen kinderen die gemeenheid nog niet zo. Wij zijn altijd bezig onze mooie kanten naar voren te schuiven. Vooral wíj, goed gesocialiseerde vrouwen, die aardig gevonden willen worden. Wij verbergen onze nachtzijde. Kinderen hebben daar veel minder moeite mee. Die schuiven het onverfroren voor het voetlicht. Ze geven daarmee een soort staalkaart van het menselijk repertoire die je bij volwassenen bijna niet meer waarneemt. Ja, ik heb kinderen nodig in mijn boeken. Je krijgt frisheid aan boord. Ze zijn van nature uit op muiterij. Er is gewoon altijd wat aan de hand met kinderen. Dat zegt natuurlijk ook iets over de ouders. Nóg zo’n onderdeel van de menselijke conditie: dat tot falen gedoemde ouderschap, hoe goed de bedoelingen ook zijn. Heel tragisch , maar het kleeft ons aan.

Personages

Een goed boek rolt het hart van de lezer binnen. Dat geldt ook voor de personages. Mensen vragen mij vaak hoe het met de kleine Carlos uit Hart van steen gaat. In het begin zei ik dan: “Ik moet u teleurstellen, want hij bestaat niet.” Daar schrokken mensen van, ik ontnam hun iets. Daarom vraag ik nu: “Hoe denkt u er zelf over?” En dan krijg ik de meest geweldige verhalen. Over hoe het allemaal goed is gekomen en hoe hij nu regelmatig bij Ellen op de thee komt. En dan denk ik: wat interessant, daar hebben mensen gewoon weken mee rondgelopen. Daarom wil ik ook nooit een vervolg schrijven. Dan neem je die magie weer weg. Het is de bedoeling dat je na lezing van een boek blijft doorlopen met de personages, dat het je wat kan schelen. Ik durf er bijna een weddenschap op af te sluiten dat ik binnenkort brieven krijg van vrouwen die het adres van Laurens uit Zolang er leven is willen hebben. Die gaan die arme Laurens redden.

Efficiënt

Ik wil met mijn boeken de juiste emoties op het juiste moment genereren. Dat vind ik belangrijker dan dat mensen zeggen: o, wat een prachtige zin. Voor mooie zinnen moet je niet bij mij zijn. Het interesseert me geen lor hóe het er staat, als het maar werkt. Als je mag kiezen tussen efficiënt en elegant, kies ik altijd voor efficiënt. Het is het mooiste als het samengaat, maar ik wil jou in de eerste plaats raken, je hoeft het niet per se mooi te vinden. Sterker nog, bij het soort werk dat ik schrijf, is dat misschien wel een verstoring van de fictionele droom. Als jij op het niveau van zinnen en metaforen gaat denken van ‘poeh, wat prachtig’, dan ben je wakker geschrokken. Dan zit je niet meer in de huid van mijn personages, en dat gaat ten koste van het verhaal.

Fantasie

Ik heb geen fantasie. Ik zou nooit een plot kunnen uitdenken. Ik schrijf zoals de lezer later leest: ik weet van pagina tot pagina niet wat er gaat gebeuren. Ik ga elke ochtend met rode wangen van de spanning naar mijn werk: hoe gaat het verder? Op een gegeven moment heb ik alles en dan ga ik eindeloos herschrijven en anders rangschikken. Maar die eerste fase, als ik helemaal niet weet waar het naartoe gaat, is ontzettend leuk en opwindend. Het enige wat ik bij Zolang er leven is wist, is dat er een baby gestolen zou worden. Maar hoe of wat… Dan moet ik eerst die personages leren kennen. Waar komen ze vandaan, wat hebben ze met elkaar, hoe reageren ze op elkaar, in wat voor situatie bevinden ze zich? Al doende rommel je naar zo’n picknick toe en dan denk je: ha, die baby kan nu weg. Toen pas kwam ik erachter dat het helemaal niet om dat kind gaat, maar om die onzekerheid. Ik wil dat je als lezer net zo verbeten als Gwen denkt: godverdomme wie was de dader nou?! Dat je net zo radeloos wordt.

Schrijven

Schrijven kun je leren zoals je schilderen kunt leren. Al moet je natuurlijk talent hebben. En veel zitvlees. Eindeloos geduld. En toewijding. Het is een ontzettend ambachtelijk beroep. Het is een en al zwaluwstaartjes maken. Maar dat zijn dingen die je kunt leren. Jonge schrijvers worstelen vaak met demonen als het perspectief en zo. Je wilt niet weten wat ik onder ogen krijg aan werkstukken waar het perspectief niet van klopt. Terwijl dat heel goed uit te leggen is. Ik heb het altijd bijzonder wonderlijk gevonden dat er zo weinig schrijfonderricht is in Nederland. Nu moet iedereen steeds weer zelf dat wiel uitvinden.

Emotionele lading

Mijn werk is de afgelopen twintig jaar realistischer geworden, met meer emotionele lading. Ik was altijd erg bang om sentimenteel te worden. Als het bij mij gevoelig dreigde te worden, dan vielen ze altijd in het water of zo – dan werd het hilarisch, een soort slapstick. Het heeft heel wat jaren geduurd voordat het tot me doordrong dat het veel moeilijker is om mensen geloofwaardig in het water te laten lazeren, dan ze een keer in tranen te laten uitbarsten. Een vriendin die beeldhouwster is, zegt vaak: “O, ik ben altijd zo bang dat ik per ongeluk een beeld maak van een zigeunermeisje met een traan.” En dat is waar. Als je het gaat hebben over dingen die ons hart beroeren, dan balanceer je al gauw op de rand van kitsch. Soms denk ik: Nee, Renaat, je kunt hier makkelijk iedereen aan het blèren krijgen, maar laten we dat nou niet doen.
Je gaat op een gegeven moment op zoek naar gebieden waarop je je nog kunt ontwikkelen. Een hele hoop dingen komen mij redelijk aanwaaien. Het creëren van spanning vind ik bijvoorbeeld vrij makkelijk, daar hoef ik geen moeite voor te doen. Maar juist die emotionele subtiliteit, dat was voor mij duidelijk nog een gemis. Dat was een terrein dat braak lag. Ik denk ook dat dat altijd moeilijk voor me zal blijven. Het ligt heel erg in mijn aard om overal een grap van te maken. De dingen weg te lachen. In mijn werk heb ik die neiging ook. Dus daar zal ik altijd op moeten blijven letten.

Kritiek

Recensenten kunnen niet denken, niet lezen en niet schrijven. Ja, dat heb ik wel eens gezegd. Het klopt en dat is heel kwalijk. Ik vind het zo zot dat daar nooit verandering in komt. Ik had het er van de week nog met Joost Zwagerman over. Ik zeg: “Joost, hoe komt het nou toch dat we allemaal de ervaring hebben dat we in het buitenland zulke mooie recensies krijgen? Zulke afgewogen, geweldige stukken waar je echt helemaal happy mee bent. Ook als er kritische noten worden gekraakt.” Hij had daar ook geen verklaring voor. Maar er is iets met de Nederlandse kunstkritiek in zijn algemeenheid. Het beperkt zich niet tot de letteren. Ze denken dat ze er zitten om hun eigen smaak ten tonele te voeren. En daar gaat het helemaal niet om. Het gaat erom dat je een kunstwerk toetst aan de voorwaarden die de maker zelf heeft gesteld. Is de maker geslaagd in zijn of haar ambitie en opzet? En vervolgens: wat is daarvan de impact? Maar vind ik het mooi of vind ik het lelijk: dat dóet er helemaal niet toe! Is het geslaagd of is het niet geslaagd, en waarom dan wel? Op welke traditie borduurt het voort? Je leest in Nederland zelden of nooit een goed stuk over intertekstualiteit, zoals in Angelsaksische landen. Daar plaatsen ze een roman in een traditie en zeggen: dat komt daar vandaan en het schrijft terug naar dat boek. Dat is veel interessanter dan wat we hier doen. Als je een letter overschrijft, wat we allemáál doen, dan ben je een plagiator en voor de rest van je leven verder afgebrand. Kijk maar naar Van Dis. Iedereen ontleent voorbeelden, borduurt voort op. Het idee dat literatuur een weefsel is dat je met zijn allen weeft, waarbij iedereen zijn eigen draadje inbrengt, dat leeft hier helemaal niet. Wat je krijgt, zijn van die ontzettende platte stukjes, waarin in feite alleen het verhaal wordt naverteld, en zelfs dát kunnen ze niet goed. En dan verklappen ze altijd ook nog de clou! Dan heb ik er anderhalf jaar aan gewerkt om met grote subtiliteit te vermijden dat de lezer op pagina één weet waar het over gaat en vervolgens schrijft een recensent in een half uur zijn stukje met de kop: moeder vermoordt gezin! Ja, doei! Daar word je toch helemaal wanhopig van! Daar word ik echt wanhopig van!
Er is ook geen recensent in Nederland die zijn armen uitstrekt naar een boek, hoor. Volgens mij zijn het allemaal boekenháters. Dat vind ik zoiets raars. Ze straffen zichzelf. Zitten de hele dag te lijden met die onmogelijke boeken. Maar goed, waarschijnlijk kan ik gewoon ook niet tegen kritiek. Het raakt je. Het is toch je kind.

Imago

Ik had vroeger het imago een feministisch schrijfster te zijn. Dat is geen makkelijk imago om met je mee te dragen. Ik las in die jaren veel recensies die voor driekwart bestonden uit citaten uit columns. Dan werd eerst aangetoond wat voor gruwelijk wezen ik was die dit en dat had gezegd, en dan hadden ze nog net een alinea over om te betogen dat het boek dús ook niet deugt. Maar goed, zo zout eet ik het niet meer hoor. Ik schrijf geen columns meer, dus ik geef niemand meer koren op zijn molen. Ze kunnen geen dingen meer uit zijn verband rukken en mij daarmee om mijn oren slaan. Maar ik ontmoet nog wekelijks op lezingen mannen van mijn leeftijd of ouder die naar me toekomen en mij dan zeer gepijnigd vertellen hoe ik ze twintig jaar geleden op hun ziel heb getrapt. En daar kijken ze bij alsof ze twintig jaar lang door mij impotent zijn geweest. En dan denk ik: maar meneer, ik wist niet eens dat u bestond! Hoe kan iemand zich nou door mij persoonlijk zo aangesproken voelen. Er zijn erbij die mij helemaal niet zien zitten, dat is wel duidelijk.

Prijzen

Ik vind het niet in de haak dat de Nobelprijs nu pas voor de tiende keer aan een vrouw is toegekend. Elfriede Jelinek is een magnifieke auteur, daar is geen speld tussen te krijgen. Ik lees liever Elfriede Jelinek dan Harry Mulish. Haar werk staat als een kasteel. Het is een uitstekende winnares. Maar er zijn internationaal nog veel meer goede schrijvende vrouwen. Zo iemand als Margret Atwood, waarom heeft die hem nog niet? En Doris Lessing? Je kan een kilometerslange lijst maken. Dus als het gaat om het bekronen en daarmee ook het canoniseren van de literatuur, denk ik dat vrouwen nog steeds aan het kortste eind trekken. Kijk eens naar onze prijzen, de Libris, Ako, PC Hooft, Constantijn Huygens, die gaan toch bijna allemaal naar mannelijke auteurs. En je kan niet meer zeggen dat er geen schrijvende vrouwen zijn. Kijk in iedere willekeurig top 10 en je ziet heel veel vrouwelijke auteurs staan. Haasse is een absolute Nobel-kandidaat, vind ik.
Een prijs krijgen heeft alles te maken met canonisering. Je werk heeft veel meer kans om te beklijven in de literatuurgeschiedenis als het die aandacht heeft gekregen. Daar ben ik van overtuigd.

Boekenweekgeschenk

Het schrijven van een boekenweekgeschenk is van een heel andere orde. Daar kom je vroeg of laat allemaal voor in aanmerking. Het is hartstikke leuk en ook eervol. Ik heb er ontzettend van genoten. Maar de kans dat je daarvoor gevraagd wordt, is natuurlijk groot. Een van de leuke kanten ervan is dat je de kans krijgt op een enorme uitbreiding van je publiek. In mijn geval bestond de oplage uit 643.000 exemplaren. Dus dan kom je een hoop huishoudens binnen. En dan is er een reële kans dat men ook een ander boek van je gaat lezen. Voor veel mensen is zo’n boekenweekgeschenk toch een eerste kennismaking.

ME

Door mijn ziekte ben ik absoluut beter gaan schrijven, daar ben ik van overtuigd. Alleen al het feit dat ik ertoe beperkt werd. Ik kon jarenlang echt helemaal niks. Het enige wat nog ging, was een boek schrijven. En ja, als je maar lang genoeg slechts één ding doet, dan word je er vanzelf steeds beter in. Maar het heeft natuurlijk ook mijn repertoire als mens uitgebreid. Dat is het heerlijke van dit beroep: alles wat je meemaakt, breidt je repertoire uit, ook al is het de meest doffe ellende die je niemand toewenst. In mijn geval kon ik me plotseling identificeren met alles wat zwak was. Ik ben in die periode voor het eerst over kinderen gaan schrijven, over hun kwetsbaarheid. Het is zeer de vraag of ik anders ooit mijn oog op kinderen had laten vallen als personage. Dat is een duidelijke winst.

Literatuur

Literatuur is een heel belangrijke kennisbron voor ons. We hebben verhalen nodig om onze liefdes recht te doen, om onze doden te eren, om alle mysteries te ontrafelen die ons verwarren. We hebben verhalen nodig om onszelf en onze wereld te begrijpen en te snappen hoe moeilijk het is om mens te zijn. En hoe moeilijk het is om een fatsoenlijk mens te blijven als de omstandigheden onfatsoenlijk worden. Als je ziet dat een verhaal van jezelf dat doel heeft gediend, dan stemt dat tot hele diepe tevredenheid. Dan zie je: dit is het nut, dit is de zin van met een boekie in een hoekie zitten. En het mooie van lezen is dat je van alles kunt ervaren en meemaken en beleven, zonder dat je het aan den lijve hoeft te ondervinden. Dingen waar je in het echt voor zou terugdeinzen, kun je in een boek wél aan. Want het zijn de personages die lijden en strijden. Het komt verdund tot je. Ik zeg altijd: lezen is een homeopathische ervaring. Dat verdunde druppeltje. Dat is de helende kant van de letteren. Ze maken ons completer.

Verfilming

Een verfilming staat totaal los van een boek. Het is het werk van een ander. Verborgen verbreken is verfilmd. Ik vind de film schitterend, maar ik heb er niets mee te maken. En mijn boek heeft er ook maar tot op zekere hoogte mee te maken. De film representeert mijn boek goed, maar is het niet. Hij laat iets zien dat heel eigen is aan mijn werk, maar daar is het maar een heel klein stukje van. Een film is natuurlijk toch een vrij lomp ding vergeleken bij een boek. In een roman kun je zo oneindig veel dieper in een personage doordringen dan je met een filmcamera kunt. Van Verborgen gebreken had de scenarioschrijfster negen uur scenario toen ze het hele boek had gescript, en dat moest teruggebracht worden tot negentig minuten. Er wordt dus een hele hoop opgeofferd. Een film is nooit zo compleet. En een verfilming is dus ook nooit mijn einddoel.

Doden

Mijn personages hebben vaak contact met doden. Ik heb zélf contact met mijn doden. Die zijn altijd om mij heen. Dan vraag ik me bijvoorbeeld af wat Liesbeth gedaan zou hebben als ze er nog was geweest. En dan is ze er. Waarschijnlijk stel ik me alleen maar voor wat ze gezegd zou hebben, maar het is alsof ze het me aanreikt. Ik vind het altijd ‘een buitengewoon troostrijk besef dat wie dood is, niet weg is. Dat is bijna een religieuze troost die ik in mijn werk wil aanreiken. Ach, dood is maar een staat van zijn.
In Verborgen Gebreken gaat de oude Agnes naar een vakantiehuis in Schotland om de as te verstrooien van haar overleden broer Robert, van wie ze heel veel heeft gehouden. Het boek zit vol flashbacks. In de film moest ernstig bezuinigd worden op het aantal flashbacks, want in een film is het een lelijk middel. De scenarioschrijfster heeft dat opgelost door Robert telkens te laten verschijnen als Agnes aan hem denkt. Niet schimmig en wazig, nee, hij is er gewoon. En zodra er iets anders gebeurt, is hij weer weg. Je hebt als kijker meteen door wat er aan de hand is. Ik vond het een perfecte oplossing. Want dit is hoe ik het zelf ervaar. Ik kan iedereen die me ontvallen is met een vingerknip weer bij me hebben. Dat vind ik mooi. De doden zijn helemaal niet dood. Of ja, ze zijn wel dood, daar moeten we verder geen doekjes om winden; ze zijn niet op reis naar Japan, ze zijn op weg voor altijd.

Religie

Ik hoop dat er een hiernamaals is. Ja, hopen. We zeggen dan dat we daarin geloven, maar we hopen het alleen maar. We weten het niet. Ik heb een religieuze basis, in die zin dat ik in God geloof. En dat is een troostende aanwezigheid in mijn leven. Maar ik ga niet naar de kerk. Ik heb niets met het instituut. Daar kun je natuurlijk ook moeilijk veel goeds over volhouden als je ziet wat ze alleen vrouwen al allemaal toedichten. Dan heb ik daar weinig te zoeken. Maar dat kan God niet helpen, denk ik dan altijd maar.

Autobiografisch

Als ik iets wil schrijven over mijn leven, doe ik dat in de vorm van non-fictie. Maar de romans die ik schrijf, komen niet voor niets bij mij terecht. Ze hebben te maken met mijn geschiedenis en ervaringen. Toen ik Het hemels gerecht schreef, was ik zelf net verlaten door mijn toenmalige minnaar. Ik beschreef eigenlijk de wraak die ik op hem had willen nemen. Haha. Ik wou die man houden, maar dat kon niet in het echt. Wel op papier. Het is voor mij altijd klip en klaar waar zo’n idee vandaan komt. Maar waarom het uiteindelijk het verhaal van twee zussen is geworden, weet ik niet precies. Dat is weer zo’n voorbeeld van een verhaal dat zijn eigen loop krijgt. Het begint met een man op zolder en al schrijvend kwam ik erachter dat het ware drama zich tussen die zussen afspeelt. Als auteur word je steeds overrompeld door het materiaal zelf. Dat vind ik nou zo ontzettend leuk.