Door Marjo van Soest
Ik vond het niet zo moeilijk. Wel lastig, maar dat kwam door de vorm. Heleen, de hoofdpersoon, vertelt haar relaas in dagboekvorm. En in een dagboek vertel je heel veel niet. Je zit opgesloten in het perspectief van die ene vertelster, die een hele hoop dingen ongezegd laat. Als lezer heb je toch behoefte aan informatie. Daar zat ik vaak mee te tobben. Dus technisch was het wel eens lastig, inhoudelijk niet.
Ik vond het wel eens de moeite waard om te laten zien waarin een huwelijk goed kan zijn. Dat je bijvoorbeeld in moeilijke tijden elkaar kunt ondersteunen. Als je jong bent waardeer je dat te weinig. Bovendien had ik Peter, de echtgenoot nodig als rustpunt en klankbord voor Heleen. Zij krijgt het zwaar voor haar kiezen. Haar hormonen spelen op, ze valt ten prooi aan mood swings, ze is haar libido kwijt, en dan moet ze ook nog meemaken hoe haar moeder van de ene dag op de andere in een soort prehistorisch duister belandt. Zo iemand kun je ook niet nog eens opzadelen met een ingewikkeld huwelijk.
Mijn eigen moeder kreeg een herseninfarct. Heel schokkend: je verliest op slag iemand die er toch nog is. Het is een sterfgeval zonder begrafenis. Je hebt je moeder niet meer, maar je moet nog wel voor haar zorgen, met alle ellende en stress die de verzorging met zich meebrengt. Ik had wel eens vaker gehoord van leeftijdgenoten die ook met oude ouders aan het tobben waren, hoe zwaar het is. Maar ik had nooit voorzien wat er allemaal aan tegenstrijdige emoties bij komt kijken. Vrouwen van mijn generatie hebben doorgaans met hun moeder een nogal ingewikkelde relatie. Ik ben daar geen uitzondering op. En ineens is die persoon met wie je in het gewone leven uiterst omzichtig omgaat, van de ene op de andere dag van jou afhankelijk. Dan heb je ineens te maken met een ontredderde, opstandige kleuter die ook nog eens onzindelijk is. Dat zijn heel zware omstandigheden. Die namen me verschrikkelijk in beslag. Dat eerste jaar, toen haar toestand echt deplorabel was, heb ik vrijwel nergens anders over gepraat. En waar ik ook kwam, iedereen leek opeens een demente verwant te hebben. In diezelfde periode raakte ik in de overgang. Had ik het niet over mijn moeder, dan had ik het wel over mijn opvliegers. Eindeloze gesprekken met vriendinnen over druppeltjes en dingetjes en allerlei andere remedies. De gedachte drong zich aan me op: wat is het toch raar dat je nooit iets leest over deze levensfase, terwijl er zo vreselijk veel gebeurt.
Precies. Wat gebeurt er allemaal niet: je ouders worden getroffen door een beroerte of ze gaan dood, je kinderen worden seksueel actief, je hebt zelf misschien minder zin in seks, je huwelijk vertoont achterstallig onderhoud, je komt oog in oog te staan met verval en sterfelijkheid. Kortom, het is een bere-interessante levensfase. Terwijl ik daarover nadacht kwam de tweede film over Bridget Jones in de bioscopen. Ik vroeg me af wat er zo interessant was aan dertigplus zijn en geen andere zorg hebben dan je gewicht, je alcoholconsumptie en je pogingen om Mister Right aan de haak te slaan. Mijn knelpuntenlijstje zag er heel anders uit. En ik realiseerde me dat we bar weinig vijftigplusvrouwen in de literatuur tegenkomen over wie we een op werkelijkheid gestoelde weergave krijgen van deze levensfase. Zo kwam ik op het idee om een Bridget Jones voor gevorderden te schrijven. Niet alleen omdat die er nog niet is, maar ook uit rebellie. Hoezo ben je onzichtbaar? Hoezo doe je er niet meer toe? En dat in een periode waarin je zo op de proef wordt gesteld.
Er zit altijd veel van mezelf in mijn boeken. Dit is niet autobiografischer dan het andere werk. Ik heb wel gebruik gemaakt van de omstandigheden uit mijn eigen leven, maar heel veel scènes zijn ontleend aan verhalen die ik van anderen hoorde. Dit boek was op een bepaalde manier wel zwaarder om te schrijven dan het vorige. In het eerste jaar van mijn moeders ziekte schreef ik nog aan Zolang er leven is. Als ik thuiskwam van het tehuis waarin ze verbleef, kon ik de ellende even vergeten door in dat heerlijke universum van dat boek te duiken. Een compleet andere wereld. Met dit boek was dat onmogelijk: ik beschreef diezelfde wereld die ik in het echt zo goed had leren kennen. Dat was moeilijk, en ook vreselijk confronterend. Het kan je immers zelf straks ook gebeuren. Over dertig jaar zal mijn hele generatie bejaard en hulpbehoevend zijn. Waar gaan ze ons laten, wie gaan er voor ons zorgen? Toch hoop ik niet dat het een somber boek is geworden. Ik heb geprobeerd het af en toe licht te maken.
Het is ook nogal wat, al die oude, kwetsbare mensen in tehuizen, afgesneden van alles wat het leven de moeite waard maakt. Ik heb er heel wat gezien in de periode dat we voor mijn moeder huisvesting zochten. Zij verblijft nu in een geweldig particulier huis met heel verschillende bewoners, maar het is wel wat anders als je louter tussen demente bewoners terecht komt op de gesloten afdeling van zo’n AWBZ-huis.
Onlangs hoorde ik in een tv-programma dat gedetineerden in de regel beter af zijn dan bejaarden in de reguliere verpleeg- en verzorgingstehuizen. Gevangenen hebben meer vierkante meters tot hun beschikking, meer uren geestelijke verzorging, meer afwisseling in hun programma. Dat is geen kritiek op de verzorgers, zij werken hard en doen wat ze kunnen. Zij zouden een vorstelijk salaris moeten verdienen. Maar waarschijnlijk gebeurt dat pas als de ouders van onze bewindslieden in deze positie belanden. Tot op heden zie ik de overheid zich er niet druk om maken, integendeel, de zorg wordt almaar verder uitgehold.
Klopt, het is volkomen plotloos. Bij mijn vorige boek brak ik voor het eerst met de gewoonte om nauw afgehechte plots te schrijven. Dat beviel me enorm goed. Het vereist heel andere vaardigheden van je als auteur. Je moet op een heel andere manier de mensen bij de les houden, spanning genereren. Maar ik kon aanvankelijk geen enkel onderwerp bedenken dat zich daarvoor leende. Tot ik dus even later in mijn eigen leven stuitte op het perfecte plotloze verhaal. Mijn enige zorg was of het wel spannend genoeg zou worden. Daarom verzon ik kleine subplots.
En er zit zoveel onderhuidse spanning in die moeder-dochterrelatie dat je als lezer toch steeds denkt: waar gaat dit naartoe.
Dat was precies de bedoeling. Al in het begin kan de lezer raden dat er lang geleden iets onbespreekbaars is gebeurd tussen die twee. Iets waarmee ze geen van beiden in het reine zijn gekomen. Dat is de spanningsboog door het hele boek. We zijn natuurlijk allemaal bezig om in het reine te komen met onze ouders. Dat hoort heel erg bij mijn generatie. Onze moeders hebben het moeilijk gehad met hun dochters. Zij hebben moeten toezien hoe wij de wereld introkken om opwindende dingen te gaan doen. Terwijl zij met huid en haar gebonden waren aan man en kinderen.
Misschien zelfs wel een zeker venijn. Ik geloof dat het minder speelt bij de jongere generaties. Het venijn hoort echt bij mijn lichting, die van de babyboomers, en dus ook bij deze levensfase. Het maakt dat er heel veel onuitgesproken is. Dat merk je aan de relatie van Heleen en haar moeder. Die moeder heeft op haar manier vreselijk haar best gedaan. Ze heeft altijd goed voor haar dochters gezorgd, vooral op het materiële vlak. Zo’n moeder kan later niets met een kind dat zegt: mama, je hebt me niet zien staan.
Heel navrant: Heleen probeert die moeder, die door dat infarct letterlijk met stomheid geslagen is, uit alle macht emotioneel te bereiken. Om haar de woorden te laten zeggen waar ze haar hele leven op heeft gewacht.
Zie mij staan. Heb je me ooit gezien? Juist in tijden van crisis komen deze trauma’s vaak weer naar boven. Heleen heeft al die jaren van haar volwassen leven uitgestraald: moeder, wil jij afstand tot mij bewaren, mij best, dan maken we er een sport van. Maar als door dat infarct de boel op scherp komt te staan, beseft ze tot haar ontsteltenis dat de kansen om die afstand te overbruggen steeds kleiner worden. En dan komt er zoveel druk op de ketel. Die hele jeugd gaat weer opspelen. Alles wat onopgelost was, waarvan ze dacht, daar leef ik wel zo’n beetje langs, staart haar ineens recht in het gezicht. Omdat je weet: het is nu of nooit. Nu heeft haar moeder misschien nog af en toe een helder moment, nu kan ze haar nog bij de kladden grijpen. Tot het moment dat ze helemaal onbereikbaar wordt.
Ik vrees dat ik daar nooit meer van af kom.
Dat speelt zeker mee. Heleen is er nooit in geslaagd haar moeder emotioneel te bereiken. Nu die moeder onbereikbaarder is dan ooit, want sprakeloos, probeert Heleen er alles aan te doen om haar alsnog een paar verlossende woorden te laten spreken. Niet alleen om zelf erkenning te krijgen, maar ook om te worden bevrijd van dat nare gevoel dat zij zelf tekortschiet. Omdat ze bijvoorbeeld die moeder niet in huis wenst te nemen. Veel van mijn personages gaan gebukt onder de last tekortgeschoten te zijn. Dat heeft, vrees ik, te maken met het eeuwige schuldgevoel over de gewelddadige dood van mijn zusje. Ik ben ervan overtuigd dat ik dat tot in de kist zal meenemen. Iemand die zelfmoord pleegt laat een onbeschrijfelijke erfenis achter. Ook al weet je dat je er niets aan had kunnen doen, en dat het zelfs megalomaan is om te denken dat je het had kunnen verhinderen. Het schuldgevoel blijft ergens in je aanwezig.
Mijn eigen moeder rookte Belinda menthol. Op het pakje staat zo’n meisje. Ik denk dat ze daarom die sigaretten juffrouw noemde. Een aansteker noemde ze een langbeen met hapsnoet. Poëtisch toch? En er zit een ijzeren logica achter.
Nee, zoiets kun je niet verzinnen. In het begin begreep ik de helft van de tijd niet waarover mijn moeder het had. Alsof ik met haar in een cryptogramwereld terechtgekomen was, waarin de dingen worden omschreven op een buitengewoon duistere manier. Maar toen ik erover na ging denken, bleek het dikwijls zo klaar als een klontje. Fenomenaal, hoe het taalcentrum werkt. In de zinnen van een afasiepatiënt zit ook nog een compleet logische grammatica. Er is sprake van werkwoorden, zelfstandige naamwoorden. Weliswaar niet-bestaande, maar het volgt een oeroude logica. Het is vaak ook om te lachen, hoor. In het echt ook. Mijn zusje was jarig, ik had een grote doos kaarten meegenomen en liet mijn moeder er eentje uitkiezen. Maar ze kon zelf niks bedenken om erop te zetten. Dus om haar op dreef te helpen, zei ik: kijk, er staat een klavertje vier op. Toen schreef ze op de kaart aan haar 53-jarige dochter: succes met de voortplanting.
Ik ben ervan overtuigd dat zo iemand in haar eentje in het donker zit. Het moet zo’n eenzaam avontuur zijn. We kennen dementie vooral als de ziekte van Alzheimer, waarbij mensen langzaam wegzakken wanneer ze over het ergste punt heen zijn, een zekere staat van rust kunnen bereiken. Maar bij vasculaire dementie hou je je heldere momenten, en dus ook het besef van wat je allemaal verloren hebt. Dat maakt het zo schrijnend. Bij alzheimer kun je nog toeleven naar het moment waarop de schemer compleet is.
Je denkt wel: stel je voor dat het mij overkomt. Hoe ga je zoiets het hoofd bieden? Hoe kun je je voorbereiden op zoiets vreselijks?
Ik weet het niet. Misschien door te proberen flexibel te blijven. Mee te buigen met de omstandigheden. Naarmate je je meer verzet, wordt het moeilijker. Maar zeker weet ik het niet. Gelukkig gaat het op het moment weer een heel stuk beter met mijn moeder, maar ik vond het aanvankelijk ook zo bitter. Dan heb je tachtig jaar je best gedaan om de dingen zo goed mogelijk te doen. En in plaats van op de drempel met fanfares te worden onthaald, word je opgescheept met zoiets vreselijks. Je hebt de neiging om als een machteloos stampvoetend kind te denken: wat gemeen, wat intens gemeen.
Ja, dat is de eeuwige chaos die ons omringt. Waarmee we ons maar niet willen verstaan.
Een mens moet de illusie houden dat hij nog een beetje sturend aanwezig is. Als je scheppend werk doet, ben je hier heel erg van doordrongen. Als ik geen schrijver was, zou ik misschien geen weet hebben van dat sturen, van die behoefte om de chaos te bezweren. Als schrijver sta je altijd oog in oog met de chaos. En ik moet zeggen, ik vind er ook rustgevende kanten aan zitten.
Dat toeval ons leven bestiert, heeft ook een goede kant. Want de dingen die goed gaan zijn niet allemaal je verdienste. En de dingen die fout gaan zijn niet allemaal je schuld. Er is ook nog zoiets als geluk of pech. Het heeft dus geen enkele zin je bedreigd te voelen door wat er in je leven is misgegaan. In plaats van je een loser te voelen, kun je beter denken: zo is het balletje gerold. Ik had het anders gewild, maar ik heb in elk geval mijn best gedaan. Dat geeft een zekere troost. Loslaten en overgave – daar draait het allemaal om.
Ja. Ze heeft sowieso altijd veel gelezen. Ik heb ook altijd de indruk gehad dat ze van mijn boeken genoot. Helaas lukt lezen haar nu niet meer. Dat is natuurlijk een groot verlies. En het brengt ook een gigantisch praktisch probleem met zich mee: hoe moet je jezelf dan bezighouden, de hele dag?
Mijn moeder verveelde zich, dus we hebben haar gestimuleerd om te gaan breien. Ik had zeven bollen wol voor haar meegenomen. Dat was op een zondagochtend. Op dinsdag belde het tehuis: de wol is op. Kunt u nieuwe komen brengen? Ik zag voor me hoe mijn moeder de rest van haar leven als een machine kilometers sjaal zou afscheiden.
Ja, dat boek over het bombardement op Dresden in de Tweede Wereldoorlog, waarmee hij de verkniptheid van de oorlog hardhandig aantoont. Hier was een schrijver aan het woord die het aandurfde om slapstick te gebruiken om vorm te geven aan een tragedie. Ik weet nog dat bij mij toen het kwartje viel. De ernst van de boodschap werd er niet door afgezwakt, maar juist versterkt. Door het tragische komisch te maken, kun je nog beter het groteske laten zien. Dat geldt ook voor het wel en wee in zo’n tehuis voor demente bejaarden, waar het groteske voortdurend op de loer ligt.
Nee. Want natuurlijk wordt er ook gelachen. Ook door de patiënten en de bewoners zelf. Ze zijn soms weliswaar de intellectuele component kwijt die bij humor hoort, maar ze kunnen nog best heel veel plezier hebben. Al was het maar om kleine, onverwachte dingen of gewoon om iets geks waar we allemaal van in de lach schieten: als iemand een kopje laat vallen, of een wind of een boer laat.
Dit boek gaat niet alleen over het getob met een oude moeder, maar ook over Heleens privé-besognes. Vooral haar hormonen spelen haar parten: zij zit zwaar in de overgang.
Ik vond het de moeite waard die levensfase te beschrijven. We weten er bar weinig van, de puberteit is veel beter in kaart gebracht. De puberteit is leuk, die meisjes met hun prille borstjes. Maar wanneer je als vrouw van vijftigplus te maken krijgt met opvliegers en een droge vagina, door Heleen kies aangeduid als: dr.v., dan heeft niemand zin zich daarmee te bemoeien. Dus ik laat Heleen op jacht gaan naar Lubricare, een bekend glijmiddel.
Dat vind ik erg leuk, omdat ik daarmee namens alle vrouwen in de overgang terugsla naar al die vervelende viagra- en penisvergrotingsadvertenties die we regelmatig ongevraagd op onze pc’s voorgeschoteld krijgen. Het sukkelende mannelijk libido wordt ons daarmee voortdurend opgedrongen, maar over het onze hoor je nooit wat. Op een vergadering bij de uitgeverij ontstond het plan om achter in het boek een advertentie voor Lubricare te zetten. Zodat vrouwen die het boek lezen weten dat het een echt produkt is. Mijn redactrice zou dat regelen. Zij vond op internet de firma Lubricare in Dedemsvaart. De meneer die ze aan de lijn kreeg reageerde nogal afhoudend. De redactrice praatte daardoor nog enthousiaster op hem in: hoe nuttig het was om juist in dit boek die advertentie te zetten. Op een goed moment riep ze, in een laatste poging om de man wat enthousiaster te maken: maar meneer, alle vrouwen hebben wel eens last van een droge vagina. Toen wist die man helemaal niet meer hoe hij het had. Wat bleek, de redactrice had de verkeerde firma Lubricare aan de lijn: deze maakte tractorolie.
O ja. Mijn vader vond fictie onzin en romanschrijvers nutteloze mensen. Daar heb ik een tijd last van gehad. Door de dood van mijn vriendin Liesbeth werd dat bevestigd. Toen ben ik er pas goed over na gaan denken. Want ja, mijn bestaan stond dus wel op het spel. Als ik werkelijk tot de conclusie zou komen dat fictie nutteloos is, dan zou ik datgene moeten opgeven waar ik zo vreselijk van geniet. In die periode ben ik erg gaan geloven dat we toch echt wel verhalen nodig hebben. Om onszelf en de wereld te begrijpen. In fictie wordt ons iets voorgeleefd. De personages lijden en strijden voor ons – in die zin vergelijk ik lezen vaak met een homeopathisch middel. Het komt in verdunde vorm tot je. Maar het werkt wel helend. Het verbreedt je repertoire. Je kunt de kunst afkijken: hoe zou ik in zo’n situatie reageren? Wat zou ik doen? Als je leest, ben je dat gevoel constant aan het ijken. Ik denk dat lezen dus ook belangrijk is om erachter te komen hoe je een fatsoenlijk mens wordt. Als de omstandigheden onfatsoenlijk worden, zoals bij Heleen, hoe blijf je dan een goed mens, die het juiste doet? Dus ik denk wel dat fictie zin heeft.
O ja. Tegenwoordig komen mensen regelmatig naar me toe en zeggen: dank u wel voor het leesplezier. Misschien zeiden ze het vroeger ook, maar toen drong het niet zo tot me door. Nu denk ik: jazeker. Een ander heeft er wat aan. Dat legitimeert het feit dat ik de hele dag zit te dromen over niet-bestaande mensen met niet-bestaande problemen. Ook als lezer moet ik vaststellen: ja, literatuur doet ertoe. Je wordt er een beter mens van. Ik zou niet kunnen zonder boeken. Ik zou niet weten hoe ik dan moest overleven.