Tips voor recensenten

  • Wees waarheidsgetrouw. Vertel geen feitelijke onwaarheden over de personages en het verhaal. Literatuurkritiek is een journalistiek genre.
  • Wees zorgvuldig en doe de zaak recht. Beweer niet zomaar dat een auteur in zijn nieuwe boek iets ‘niet ambiëerde’ of iets ‘niet nastreefde’. Schrijvers maken bewuste keuzes in wat zij doen en nalaten. Het heeft geen zin hen te verwijten dat ze iets niet hebben bereikt dat ze helemaal niet wilden bereiken.
  • Lees nog meer tips!


Literatuur bepaalt het noorden

‘Het oprekken van het inlevingsvermogen zie ik als een belangrijke morele functie van de literatuur,’ zei de Vlaamse schrijfster Anne Provoost vorig jaar in een interview met Literatuurplein.nl. Dat is een stelling die ik van ganser harte onderschrijf. Romans onderzoeken wat het betekent mens te zijn, ook in onmenselijke omstandigheden. Romans laten zien waarom mensen bijna altijd het onmogelijke willen. Maar romans dagen ons bovenal uit om in andermans schoenen te gaan staan, om even iemand te zijn die we helemaal niet kunnen zijn en ons te verdiepen in dilemma’s die niet de onze zijn. Fictie verruimt de blik, helpt voorordelen te overwinnen en de eigen en andermans onvolkomenheden onder ogen te zien.

In mijn laatste roman, is er hoop, is de hoofdpersoon een jongen met een laag IQ die zijn plek in de wereld moet zien te veroveren. Zijn oma, bij wie hij woont, raakt in grote gewetensnood als blijkt dat hij op een speelveldje een baby op wie even niemand leek te letten, zomaar heeft opgepakt en mee naar huis genomen. Als zij met haar verhaal naar de politie gaat, zal dat voor haar kleinzoon vreselijke gevolgen hebben. Wat moet ze beginnen? Wat zou u doen?

Literatuur heeft de goede gewoonte dit soort morele dilemma’s op te werpen. Je kunt zelfs stellen dat literatuur een van de factoren is die de moraal vormgeeft. Niet omdat romans ons belerend zouden moeten toespreken of ons van onze slechte gewoontes moeten afhelpen, maar omdat wij zelf, al lezend, onze gevoelens over goed en kwaad telkens moeten herzien en opnieuw ijken. Literatuur helpt ons het noorden op ons eigen kompas te bepalen. Daarbij zijn kwesties van stijl en vorm ook van belang, want een verhaal-met-een-moraal is natuurlijk nog niet per definitie een geslaagd verhaal, maar het kenmerk van een goed verhaal is wel dat het morrelt aan onze morele codes.

Zo lag ik als kind nachten wakker van de arme kleine zeemeermin van Andersen, die ondanks al haar offers haar prins niet krijgt (en eerlijk gezegd kan ik daar nog steeds niet over uit, zo onthutsend ‘oneerlijk’ is haar lot). Maar tegenwoordig groeien generaties kinderen op met de suikerzoete Disney-variant van dat verhaal, die geruststellend is waar het origineel ontregelend en ongemakkelijk was. Antwoorden hebben de plaats van vragen ingenomen. Dat is trouwens ook het geval bij de ‘literaire thrillers’ van nu waarin iedereen zijn trekken netjes thuiskrijgt. Die boeken zijn op een drenzerige en zelfgenoegzame manier intens burgerlijk, ondanks alle stomende seks die we er doorgaans in aantreffen. Ze beogen weliswaar spannend te zijn, maar ze willen niet verontrusten. Hun bestaansrecht is gelegen in de bevestiging die ze verschaffen. Ze zijn in feite zo moralistisch als zondagsschoollessen uit de jaren vijftig.

In de arena van de literatuur zónder aanhalingstekens daarentegen, is moraal nu juist geen tandeloze schootkat. Denk bij voorbeeld aan Marja Brouwers’ roman Casino, waarin een uitgesproken visie op de jaren negentig wordt gegeven, een verrotte samenleving, getekend door narcisme, exhibitionisme en zucht naar geld, seks en macht. Of aan de onbehaaglijke satirische roman Wolfstonen van Herman Franke. Maar gek genoeg, zo constateerde Aleid Truijens in de Volkskrant, hebben deze boeken, ondanks hun stellingname, bedroevend weinig inhoudelijke discussie veroorzaakt. Recensenten gingen volgens haar vooral in op literair-technische elementen, in plaats van zich te buigen over de vraag of Brouwers en Franke gelijk hadden met hun aanklacht en met de vraagtekens die zij plaatsten bij de moraal van onze tijd.

De Frans-Bulgaarse filosoof Tzvetan Todorov signaleerde al een tijdje terug dat er ‘een kloof is ontstaan tussen de literatuur en de wereld omdat literatuurdocenten en -critici aan een akelig soort smetvrees lijden: een roman zou je eens iets over jezelf en de wereld kunnen vertellen.’

Is die smetvrees de reden waarom er zo is voorbijgegaan aan wat de kern van de romans van Brouwers en Franke is? En betekent dat dus dat expliciet schrijven over moraal een ongewenste bezigheid is geworden, onder het motto ‘boodschappen doe je maar in de supermarkt’?

Dat is des te vreemder omdat er, al zo lang als ik me kan heugen trouwens, met enige regelmaat amechtig geroep klinkt om romans met meer engagement. Onlangs sloot hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Thomas Vaessens zich aan bij dit koor. In De revanche van de roman stelt hij dat ‘literaire kwaliteit’ toe is aan een herdefiniëring, met maatschappelijke relevantie als toegevoegd criterium. Wat is dat toch een ergerlijk gratuit geblaat. Want romans zoals Vaessens ze bedoelt, zijn er heus allang en ze zijn er volop. Ik noemde er net twee en ik kan er nog wel twintig noemen. Alleen worden de vragen die deze romans oproepen, in recensies niet of nauwelijks besproken.

Wat zit daar achter?
Ik kreeg de gelegenheid deze kwestie voor te leggen aan de Peruviaanse schrijver Mario Vargas Llosa, die onlangs in ons land op bezoek was. Vargas Llosa is ervaringsdeskundige op dit gebied, want hij is auteur van wat hij zelf ‘committed literature’ noemt, fictie met een boodschap. Voor hem was het klip en klaar. ‘Dit soort literatuur,’ zei hij tegen me, ‘gedijt het best in een instabiele situatie, als er zaken op het spel staan. Dan zijn schrijvers scherp en hun critici ook, waardoor er interessante inhoudelijke discussies over romans op gang komen. Maar wanneer, zoals bij jullie in Nederland, de omstandigheden rustig zijn of lijken, dan verlegt de aandacht van de literatuurkritiek zich gemakkelijk van ethiek naar esthetiek, waarbij over het hoofd wordt gezien dat literatuur nu juist in de eerste plaats om ethische en morele keuzes draait, net zoals politiek dat doet. Literatuur zonder moraal is geen literatuur, het is entertainment. En entertainment dient het handhaven van de veilige status quo Het is vreselijk om gade te slaan dat entertainment  momenteel overal geweldig scoort. En het is nog erger dat recensenten vaak zogenaamd literaire argumenten gebruiken om juist die boeken af te kraken die méér zijn dan alleen maar ongevaarlijk entertainment.’

Eenmaal thuis hoefde ik niet lang te zoeken naar een voorbeeld van wat Vargas Llosa met dat laatste bedoelde. Bij de eerste Nederlandse roman waarvan ik de ontvangst googlede, WIJ van Elvis Peeters, was het al raak. Het boek volgt de wederwaardigheden van een groepje jongeren dat op grenzeloze wijze met seks en macht experimenteert. Cruciaal daarbij is dat zij zich onttrekken aan iedere vorm van volwassen controle. Peeters presenteert hiermee een niet mis te verstane moraal. Gemakzuchtige ouders die de ogen altijd maar afwenden, zijn de verantwoordelijke partij wanneer hun kinderen monsters worden. Zijn meesterlijke roman heeft mij wekenlang achtervolgd, vooral door de effectieve botsing van de smerigheden enerzijds en de terloopse en vaak bijna poëtische manier waarop die worden opgedist, in een bedrieglijk idyllische setting bovendien.

In een recensie in NRCHandelsblad steekt Pieter Steinz zijn afkeer en zijn afkeuring echter niet niet onder stoelen of banken. Hij vergelijkt WIJ ondermeer met American Psycho van Brett Easton Ellis, om dan te concluderen dat Peeters ‘anders dan de Amerikaanse cultschrijver (…) door middel van zijn seriemonoloog van amorele types geen intelligent spel heeft willen spelen met de conventies van de moderne roman.’

Deze gewichtige zin vereist langdurige bestudering, en dan weet je nog niet wat er staat, behalve dat Elvis Peeters hier wordt beticht van een literaire faux pas die blijkbaar zijn weerga niet kent. Geen intelligent spel willen spelen met de conventies van de modere roman: kan iemand mij vertellen wat dat betekent en waarom een schrijver de ambitie zou moet hebben zich wel met hart en ziel aan dit  spel te wijden? Bewaar me, zeg. Wat een flauwekul. Een puik voorbeeld, lijkt me, van een strikt ‘zogenaamd literair argument’.

Ook verder volgt Steinz de aanpak die Vargas Llosa hekelde. Zijn moeite met de ethiek van WIJ vertaalt hij in vermeende esthetische tekortkomingen ervan. Hij vindt dat WIJ ‘een orginele stijl’ ontbeert en dat is voor hem de doorslaggevende reden om het ‘een slecht boek’ te noemen, met als meest onbegrijpelijke opmerking nog dat het ‘geen scherpe morele visie’ tentoonspreidt.

Wat hier waarschijnlijk wordt bedoeld, is dat Steinz het laakbaar vindt dat Peeters zijn personages niet moreel veroordeelt. Tja, hoe braaf en gezapig kun je zijn? Maar het kan toch niet zo wezen dat de moraal van een boek in een bespreking alleen recht wordt gedaan als die moraal de recensent welgevallig is? Als diens wereldbeeld er niet door wordt aangetast?

In dat geval hebben we in meer dan één opzicht een probleem. Want met alle respect, hoe veelomvattend en vooral hoe divers is het wereldbeeld dat door de Nederlandse literatuurkritiek wordt belichaamd? Met wat minder respect, zijn veel recensenten niet in de grond gipsen afgietseltjes van elkaar? Uit het hoofd geschat is om te beginnen ruim negenennegentig procent van hen blank en van goed-bataafse afkomst. Vijfennegentig procent heeft daarnaast waarschijnlijk dezelfde colleges bij dezelfde docenten gelopen. Negentig procent woont ook nog eens in Amsterdam (of werkt daar althans) en lijdt aan de grootstedelijke oogkleppenmentaliteit dat Amsterdam gelijk staat aan heel Nederland. Ook is het merendeel der recensenten nog altijd man. Verder heb ik het vermoeden dat zij behoren tot de slechts 15 % van de Nederlandse bevolking die atheïst is maar denkt dat iedereen dat is. Dat zijn allemaal factoren die een bepalend effect hebben op iemands blik en morele codes. Zo merkte Bart Jan Spruyt onlangs in HP/De Tijd op dat Guillaume van der Graft dichter én dominee was, ‘en dat was voor veel literaire critici een combinatie die hen al bij voorbaat verhinderde zijn werk serieus te nemen.’

Is er in de literatuur zelf per definitie sprake van een botsende en daardoor bevrijdende meerstemmigheid, voor de kritiek in ons land gaat dat niet op. Er is gewoon te weinig variëteit, er is te veel gedeelde achtergrond, er zijn te veel vergelijkbare persoonlijke omstandigheden. Het is kortom koekoek-eenzang. Individuele smaakverschillen of excentriciteiten kunnen dat niet ondervangen. Dat kunnen recensenten niet helpen, maar hun redacties wel. Het zou in de kritiek niet mogen aankomen op het morele gelijk van één nogal homogene groep met onvermijdelijk z’n eigen geborneerdheden en vooroordelen. Een bijzonder zot voorbeeld daarvan is dat romans doorgaans de beste kans op fraaie besprekingen hebben wanneer ze gaan over mensen tussen de twintig en de veertig jaar en hun besognes. Of over oude mannen die ‘m niet meer omhoog krijgen, natuurlijk. Met een vrouw in de overgang als hoofdpersoon (je zou toch zeggen: iemand met een vergelijkbaar problemarium als ‘falende’ mannen) kun je als auteur beter niet komen aanzetten, om maar te zwijgen over wat er in de grachtengordel nog meer geldt als oninteressant of onappetijtelijk (Zo maakte Jeroen Vulling onder de kop Onder mongolen in Vrij Nederland gehakt van mijn roman over de verstandelijk beperkte Igor die per ongeluk een baby kidnapt. Iedere keer als Vullings in zijn stuk het woord mongool gebruikte, cursiveerde hij het, om de lezer ervan te doordringen dat ik het had bestaan om een heel boek over mongolen te schrijven. Alleen, die roman gaat helemaal niet over mongolen. Igor heeft niet het syndroom van Down. Wel heeft hij een laag IQ. Blijkbaar kent Vullings geen mensen met zulke onsexy imperfecties als een IQ dat lager is dan dat van een Nobelprijswinnaar. Hij gooit alles op een grote hoop en verzint in zijn afkeer eigenhandig de mongool die hij mij vervolgens luid scheldend in de schoenen schuift. Alsof het trouwens onzedelijk zou zijn om over zulke mensen te schrijven, alsof het in strijd zou zijn met de goede smaak en het fatsoen. Ik kreeg in elk geval meteen zin om aan een complete trilogie over Downies te beginnen, geheel en uitsluitend bevolkt door wraakzuchtige mongolen, met één enkele literatuurcriticus in een kleine, maar pijnlijke bijrol.)

De consensus over dit soort zaken – zoals wat oorbare personages zijn – legt romans eigenaardige beperkingen op: het ene onderwerp geldt als een valide literair thema, het andere niet. Maar heeft dat oordeel nu echt iets uit te staan met literaire validiteit en kwaliteit, of met de lauwwaterdrinkersmoraal van besprekers die niet eens in de gaten lijken te hebben dat ze er überhaupt morele codes op na houden van waaruit ze oordelen? Die het bij het idee van ‘een boodschap’ al op de heupen krijgen, maar tegelijkertijd zaniken om ‘meer engagement’, en die vervolgens engagement niet herkennen wanneer het hen recht in het gezicht staart?

Al heel lang pleit de Amerikaanse criticus Wayne Booth voor ‘the relocation of ethics to the center of our engagement with literature.’ Alleen op die manier, stelt hij, kan literatuur iets betekenen voor ‘how we live our lives’.

Zelf zit ik al meer dan vijfentwintig jaar vrijwel wekelijks oog in oog met een grote groep lezers in een bibliotheek of multifunctioneel buurtcentrum, en het is mijn indruk dat die inderdaad veel meer in ethische dan in esthetische kwesties zijn geïnteresseerd. Voor de gemiddelde eerstelijnsgebruiker van het boek zijn vooral het verhaal en de morele dilemma’s van de personages van belang, en niet een al dan niet intelligent spel met de conventies van de moderne roman. Want dit is de essentie van fictie en een functie par excellance van de literatuur: het tonen van de andere kant van elke zaak, en dus het verbreden van ons eigen beperkte repertoire als mens.

Literatuur, zegt Vargas Llosa, stelt ons in staat om te dromen. En wie droomt, is bijna automatisch bezig een bestaande situatie te ondermijnen, of in elk geval te bevragen. Daar voeg ik graag aan toe: en daarbij kunnen lezers en schrijvers geen recensenten met smetvrees gebruiken.