De blokkade – Proloog

Ik haal rustig adem, concentreer me en zeg in de microfoon: ‘Nu driehonderdvijftig bonusmiles bij een besteding van honderd euro…’

‘Iets meer body, graag,’ klinkt het in mijn koptelefoon.

Body, waar haal ik meer body vandaan? ‘Nu driehonderdvijftig bonusmiles…’ Er zit een kraakje in mijn stem. ‘Sorry, dat doe ik opnieuw,’ mompel ik. Het is warm in de piepkleine opnamestudio. De gecapitonneerde wanden komen op me af. Ik priem mijn wijsvinger naar het script en blaf: ‘Nú driehonderdvijftig bonusmiles bij een besteding van honderd euro ineens. Bij Dixons!’

‘Minder streng, alsjeblieft.’

Minder streng. Handenwrijvend pep ik mezelf op. Luisteraars, raad eens wat ik voor jullie heb? Driehonderdvijftig bonusmiles! Ik zet een stralende glimlach op, want een vrolijk gezicht werkt door in je stem. ‘Nú driehonderdvijftig euro bij honderd bonusmiles! Bij… O, shit.’

‘Een beetje meer ontspannen.’

Dat zeggen tandartsen en gynaecologen ook altijd tegen me. Ik neem een mentale aanloop. ‘Nú driehonderdvijftig bonusmiles bij een besteding van honderd euro ineens. Bij Dixuns!’

‘Dixons.’

‘Ja, ik hoorde het zelf ook.’ Verbeten denk ik: Gezellig, gezellig! Dat moest ik gisteren van mijn docent denken toen ik een commercial voor een nieuw toastje van Haust insprak, met zo’n pinkelend theelichtjesmuziekje eronder. Gezellig, gezellig, en dan van welbehagen je ogen een beetje samenknijpen. Krijg je vanzelf een knusse stem.

Ik ben bezig me te laten omscholen. Als ik in mijn nieuwe beroep aan de bak weet te komen, zal ik over een tijdje te horen zijn in radiocommercials of als voice-over in documentaires. Het inspreken van nagesynchroniseerde teksten voor tekenfilms en computergames behoorde aanvankelijk ook tot de mogelijkheden, maar sinds ik laatst een boosaardige alien heb moeten spelen en een spin die zo stoned was als een garnaal, is het duidelijk dat mijn kracht elders ligt.

Ik heb een echte Teleac-stem, vinden mijn medecursisten. Dat klopt. Ik ben in mijn element als ik moet uitleggen dat reflux maagzuur is dat terugstroomt in de slokdarm (‘Voor een deel zijn refluxklachten te verhelpen door het aanpassen van de levensstijl.’) of dat de zwaarste man van Amerika, Kenneth Bromley, vierhonderddrieënzestig kilo weegt en al vier jaar aan zijn bed gekluisterd is.

Ook voor goede-doelen-commercials is mijn stem heel geschikt. ‘Mouna is twee jaar. Ze slaapt alleen, op straat, in Oeganda. Ze heeft geen papa, geen mama, geen thuis. Ze is weeskind. sos-kinderdorpen geeft kinderen als Mouna een thuis. Met een eigen sos-moeder. En u kunt helpen. Word donateur op sos-kinderdorpen.nl.’

Soms denk ik aan Sloppy, de vondeling uit de roman Our Mutual Friend van Dickens, over wie zijn pleegmoeder Betty Higden opmerkt: ‘Je zou het niet zeggen, maar Sloppy leest prachtig voor uit de krant. Hij doet de Politie met verschillende stemmen.’

Laatst zei iemand tegen me: ‘Wat heb je toch een prettige stem.’ Dus toen ik de volgende ochtend in de krant toevallig een advertentie tegenkwam voor een cursus stemacteren, heb ik me meteen ingeschreven. Het was een pragmatische keuze, ik had al enige ervaring als stem door het inspreken van de audio-edities van mijn romans. Bij de kennismakingsronde in de studio in Leiden heb ik mijn luisterboeken als voorwendsel gebruikt. ‘Ik wil mijn techniek verbeteren,’ zei ik.

De andere elf cursisten zijn een stuk jonger dan ik, met stemmen die geknipt zijn voor de MediaMarkt en Cosmo Girl (‘Met hot fashion en beautytips voor budgetprijzen, het super zomerflirt-stappenplan en kans op een nieuwe garderobe ter waarde van vijftienhonderd euro!’).

Ik heb er geen enkele moeite mee voortaan teksten van anderen voor te lezen, maar ik schaam me voor de reden, die hoeft niet iedereen te weten. Overigens zijn die teksten vaak draconisch, vol kromme zinnen en grammaticale  buitenissigheden. Als stem hoor je daar geen commentaar op te hebben, want wie eigenwijs is, geldt als niet-regisseerbaar.

Regisseerbaarheid is een groot goed in deze branche. Verder draait het, zo vernemen we tijdens de eerste les, om geloofwaardigheid, tekstbegrip en tekstvastheid, expressiviteit, inlevingsvermogen, klankkleur en klankvorming, zelfvertrouwen, articulatie, correct ademgebruik, leesvaardigheid, autoriteit, stembereik, stemkracht, stemmelodie en stemdynamiek en tempo en ritme. Om de stem in conditie te brengen en te houden, moet je dagelijks een kwartiertje op verschillende toonhoogtes voevoevoe, zzz, vvvv, mmm en brrrrrrrr doen, en regelmatig wat door een zelfgemaakte papieren toeter roepen. Naast de lessen in de studio spreek je opdrachten in op je huiswerkrecorder en stuur je ze vervolgens via de cursistenmodule naar Leiden. Je krijgt ze dan terug met opbouwend commentaar: ‘Mooi, Renate, de nadruk op de sfeer en de juiste woorden zijn beide goed, alleen hoor ik nog een klein beetje te veel lucht. Zou je deze opdracht opnieuw willen inspreken?’

En passant steek je als stem-in-opleiding een hoop op over maagzuur, de Beemster raspmolen, heremietkreeften, zwarte gaten, morbide obesitas, babyvoeding, de oorlog in Colombia en de aanbiedingen van echt Hema.

Ik ben altijd een van die bevoorrechte auteurs geweest die graag schrijven. Iedere dag ging ik met rode wangen van opwinding aan het werk, in de greep van de heerlijke vraag: ‘Hoe zal het verder gaan?’ Ik schreef zoals de lezer leest: ik wist van pagina tot pagina niet wat er te gebeuren stond, en hoe het zou aflopen wist ik al helemaal niet. Wat een feest.

Ik behoorde tot het soort schrijvers die als wandelaar hun huis verlaten zonder een kaart mee te nemen, erop vertrouwend dat de weg ze wel zal leiden, met veel mooie avonturen voor de boeg. In die optiek heeft schrijven niets te maken met plannen of vooruitzien. In de woorden van E.L. Doctorow, de auteur van de kaleidoscopische roman Ragtime: ‘Writing is like driving at night in the fog. You can only see as far as your headlights, but you can make the whole trip that way.’

Deze intuïtieve aanpak vormt de ene kant van het schrijversspectrum, het andere uiterste wordt belichaamd door auteurs die hun verhaal vooraf helemaal uitdenken en het in een onverbiddelijk schema vastleggen. Doorgaans werkt men niet uit verkiezing volgens de ene of de andere methode, maar omdat men niet anders kan. Zo ben ik zelf domweg nooit in staat geweest om op het droge een plot te verzinnen. Dat zou net zoiets zijn als de plattegrond moeten tekenen van een stad waarin ik nog nooit een voet heb gezet.

Het is onmogelijk om uit te leggen hoe mijn werkwijze precies ‘werkt’ (‘Maar hoe begint u dan? En hoe weet u wanneer het verhaal klaar is?’), en voor schema-bouwende collega’s is deze aanpak helemaal onvoorstelbaar. Joost Zwagerman vertelde me eens dat hij altijd had gedacht dat ik maar wat raaskalde als ik beweerde niets rationeel te plannen. Totdat hij op een dag, toen hij in Amsterdam met zijn fiets voor een stoplicht stond, in één klap zijn lange verhalende gedicht Roeshoofd hemelt ‘binnenkreeg’.

Niet dat ik ooit een complete roman uit de kosmos heb mogen ontvangen, maar dat doet niets af aan het gegeven dat ik een groot deel van mijn werkzame leven inderdaad heb doorgebracht met geconcentreerd afwachten totdat ik zogezegd iets aangereikt kreeg. In de praktijk betekent deze werkwijze dat je dagelijks wordt overrompeld door verrassende wendingen, wat de arbeidsvreugde zeer ten goede komt. Het is dan ook een van mijn lievelingstheorieën dat schrijvers die zich verlaten op de ingeving, veel meer plezier aan hun werk beleven dan de planmatige zwoegers.

Een consequentie daarvanis wel dat er veel moet worden herschreven. Onder naïef gefluit sla je met grote regelmaat doodlopende wegen in en moet je op je schreden terugkeren. Tien, twaalf, en soms zelfs meer integrale versies van een roman schrijven is voor mij nooit ongewoon geweest. Hartstikke leuk werk. Bij iedere ronde werd me duidelijker waar mijn personages vandaan kwamen, waar ze heen wilden en wat hen dreef. Gelukzalig zoekend en maar wat aanrommelend zag ik uiteindelijk, als alles goed ging, onder mijn handen een coherent universum ontstaan.

De volksmond wil dat schrijven lijden is, maar dat viel in mijn geval altijd nogal mee. Ja, er was soms een vermurwende twijfel of ik de overkant wel zou halen. Die spanning kon tergend zijn en veel peuken en jonge jenever vereisen. Maar als het lukte, was de triomf des te groter.

De volksmond wil ook dat schrijven een eenzaam beroep is. Hoezo eenzaam? Ik was onderdeel van een team: het verhaal en ik werkten samen, beurtelings het voortouw nemend, elkaar nu eens in de armen vallend en dan weer kibbelend over dit of dat, maar dat heb je in elke relatie. En de personages die mij dagelijks omringden, leken me vaak boeiender dan de collega’s die menigeen leuterend bij het koffieapparaat op de zaak aantreft.

Ik hield van mijn werk. Ik hield er zielsveel van. Het was mijn bestaan, er was niets dat me zo vervulde en dat me zo het gevoel kon geven te worden opgetild. Jaren geleden heb ik in een interview eens gezegd dat alleen schrijven me echt gelukkig maakte. Die uitspraak verscheen als kop boven het artikel. De dochter van mijn partner Maarten zag het tijdschrift liggen in het boetiekje waar ze werkte, zestien of zeventien was ze. Terstond belde ze me op en zei: ‘Ik vind het zielig voor papa als je zulke dingen zegt.’

‘Noor,’ zei ik, ‘je vader wéét dat van me.’

Hoe zou hij het niet kunnen weten? We waren toen al jaren samen, en inmiddels al meer dan twintig.

Zit ik hier nu te beweren dat mijn werk me altijd meer waard is geweest dan Maarten en Noor, die me tot mijn immense dankbaarheid zomaar in de schoot zijn gevallen? Of kan ik gewoon geen andere vergelijking dan deze verzinnen om kenbaar te maken wat mijn werk voor me betekende? Ik weet nog steeds niet goed hoe ik het zonder moet gaan redden.