Heb je ook een vraag voor Renate Dorrestein?

Stel de vraag hier en misschien komt het antwoord wel op deze pagina te staan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

FAQ

Waar komen je ideeën vandaan?

‘Overal en nergens. Een piepklein krantenbericht is soms al voldoende om mij stof te geven voor een roman van driehonderd pagina’s. Dat was bij voorbeeld het geval met Zolang er leven is. In de krant las ik een acht-regelig berichtje over een baby die op klaarlichte dag uit een couveuse in een ziekenhuis in Rotterdam was gestolen. Ik vroeg me af wat er met je gebeurt wanneer zoiets je overkomt. Hoe moet je dan de martelende onzekerheid het hoofd bieden, bij voorbeeld? Holt die je uit en vlieg je uit de bocht? Of niet? En hoe ver reiken de gevolgen, want kun je in zo’n situatie nog wel érgens op vertrouwen, of gooi je meteen alles overboord? Hoe meer vragen een gegeven bij me oproept, hoe groter de kans is dat ik er een roman over ga schrijven. Als ik dingen bij voorbaat klip en klaar weet, dan heb ik er het geduld niet voor om het allemaal te gaan zitten opschrijven.’

Hoe autobiografisch is je werk?

‘Zoals iedere auteur put ik natuurlijk óók uit mijn eigen bestaan. Mijn werk zit stampvol ontleningen aan de werkelijkheid, maar ik denk dat ze zelden als zodanig te herkennen zijn. Een jaar of vijftien geleden schreef ik Het Hemelse Gerecht, over twee zusters die samen een restaurant runnen en één man delen. Dit trio leeft in grote harmonie samen, totdat de man er genoeg van krijgt en er vandoor wil. De zusters pikken het niet, en besluiten hem te houden. Opgesloten op zolder, wel te verstaan. Ik kwam op dit idee doordat ik zelf door mijn toenmalige minnaar was gedumpt en ik alles had willen doen om hem te houden. Wat ik in het echt niet kon, kon ik wel op papier, en zo werd Het Hemelse Gerecht geboren.’

Werk je volgens een schema?

‘Nooit. Hoogstens heb ik – maar lang niet altijd – een beeld van een bepaalde sleutelscène waar ik naartoe moet schrijven. Bij Zolang er leven is wist ik dat ik vroeg of laat een baby moest laten verdwijnen, bij Het Hemelse Gerecht popelde ik om die trouweloze man op zolder te krijgen. Vraag me niet hoe het werkt, maar als vanzelf tekenen zich dan de personages af die daarbij horen. Die hebben onderlinge verhoudingen, en ze komen ergens vandaan en ze gaan ergens naar toe – en ook die lijnen ontrollen zich min of meer spontaan. Voordat ik het weet kan ik dan beginnen met schrijven, en dat doe ik tamelijk in het wilde weg. Ik geloof in de simpele wetmatigheid dat als je personages in een explosieve situatie plaatst, er automatisch een knal zal komen. Eigenlijk geloof ik zelfs dat een verhaal er op een bepaade manier al is, voordat de schrijver het heeft geschreven. Het is niet voor niets dat bepaalde onderwerpen mij pakken. En dat bedoel ik letterlijk. Het is alsof ze mij uitkiezen om door mij op papier gezet te worden.

‘Onderwerp kiest schrijver om samen roman te vormen,’ zo omschreef Rascha Peper het eens, en dat is ook mijn indruk. Tijdens het schrijven overzie ik maar zeer ten dele wat ik aan het doen ben. Meestal ben ik al zeker een half jaar met een roman op streek als ik plotseling begin te begrijpen waarover dat boek eigenlijk wil gaan. Bij Het Hemelse Gerecht bij voorbeeld, werd het me op het moment dat ik die man dan eindelijk op zolder had, opeens duidelijk dat het ware drama van dit verhaal zich tussen de zusters zou afspelen. Dat had ik niet voorzien. Mijn eindes voorzie ik ook nooit. Ik plan niets, ik zie wel waar we uitkomen, het verhaal en ik. Ik ervaar ons als een team, we werken samen. Soms moet ik het verhaal aanmoedigen, eraan duwen en trekken, soms heeft het verhaal de leiding en overrompelt het me met onverwachte wendingen.’

 Herschrijf je veel?

‘Ja, dat hoort bij deze manier van werken. Er zijn auteurs die vooraf een hele roman kunnen plannen, ontwikkelen en in schema zetten, maar daarvoor heb ik te weinig fantasie. Ik moet het echt hebben van de helpende hand van het verhaal zelf. Onderweg nemen we natuurlijk regelmatig een verkeerde afslag, waardoor er een hoop overgedaan moet worden. Zonder Genade is mijn record, dat heb ik 22 keer integraal van begin tot einde herschreven. Pas in de achttiende versie begreep ik waarom de hoofdpersoon zo extreem op het overlijden van zijn stiefzoon reageerde. Ik zat tussen de middag een boterham te eten en dacht opeens: bij god, hij is zelf natuurlijk als wees opgegroeid. Pas toen ik zijn achtergrond snapte, werden zijn beweegredenen verklaarbaar. Mensen denken vaak dat het een akelig gezwoeg in de galeien moet zijn om een boek tientallen keren te herschrijven.

Maar dat is niet zo. Bij elke nieuwe versie worden de contouren scherper, de motieven helderder en komen er verbanden aan het licht die ik zogezegd op het droge nooit had kunnen verzinnen. Ik vind het een opwindend proces om het geheel geleidelijk zijn vervolmaking en vervulling te zien vinden. Eigenlijk ga ik elke dag met rode wangen van de spanning naar mijn werk. Al is negentig procent van wat ik schrijf in de praktijk uiteindelijk bestemd voor de prullenmand, elke tussenstap is noodzakelijk geweest om van de resterende tien procent iets moois te maken. Ik geloof dat geen woord dat je schrijft, ooit zinloos is geweest.’

 Waarom schrijf je altijd over zulke sombere dingen?

‘Ik schrijf omdat de menselijke conditie mij aangrijpt. Ik schrijf omdat ik wil laten zien wat het betekent om mens te zijn en hoe moeilijk het is om fatsoenlijk te blijven als de omstandigheden onfatsoenlijk worden. Vandaar dat ik het niet heb over lammetjes in de wei en zingende melkmeisjes. En laten we wel wezen: als de personages in boeken harmonieuze, gelukkige types waren, in staat om rond de tafel te gaan zitten en het allemaal redelijk met elkaar uit te praten, dan kregen we niet alleen heel saaie boeken, maar ook dunne. Wat goed is, heeft aan zichzelf genoeg, maar drama heeft conflict en obstakels nodig. We hoeven er Tolstoj niet eens bij te slepen om te weten dat de mooiste verhalen uit de wereldliteratuur over de nachtzijde van het leven gaan.

Altijd en onvermijdelijk. En daarom lezen we ook, geloof ik. Om bij in het nauw gebrachte personages de kunst af te kijken. ‘Hoe zou ík reageren als …’ De personages lijden en strijden voor ons en geven ons zo een kijkje in de menselijke ziel. Hun nood, hun dilemma, hun conflict is herkenbaar, maar komt, omdat we het niet zelf hoeven mee te maken, verdund tot ons, net zoals een homeopathisch druppeltje. Het lezen van literatuur heelt ons en maakt ons completer. Dat heb je toch wat minder met een kasteelromannetje. Dat is meer een kersenbonbon voor tussendoor.’

Denk je tijdens het schrijven aan de lezer?

‘Ja. Het is vloeken in de kerk, veel schrijvers zeggen nooit aan lezers te denken, maar ik heb er juist heel veel baat bij om me voortdurend te realiseren dat wat ik schrijf door anderen gelezen zal worden: voor mij is het duidelijk wat ik bedoel, maar als ik niet in mijn eigen hoofd woonde, zou ik het dan ook nog kunnen volgen? Voor mij is de lezer tijdens het schrijven dus vooral een soort buitengaats oog. Een oog dat over mijn schouder meeleest en mij dwingt om specifiek te zijn, beeldend, geloofwaardig. En daarna en daarnaast is de lezer natuurlijk degene aan wie mijn verhalen uiteindelijk hun leven danken: ik kan schrijven tot ik een ons weeg, maar pas in het hoofd en het hart van de lezer vinden zij hun vervulling. Hulde aan de lezer.’

Vind je slechte recensies vervelend?

‘Slechte recensies halen niet het mooiste in me boven. Als je ze krijgt, komen ze per definitie op een kwetsbaar moment: net na de geboorte. Dan moeten ze je eigenlijk niet vertellen dat het kind ernstige flaporen heeft. De verhouding tussen de auteur en de recensent wordt al onder druk gezet door het feit dat de één minstens een jaar, zonder enig zicht op het financiële rendement, op een boek heeft zitten ploeteren en dat de ander daar in een paar uur, en tegen betaling, een akelig stukje over schrijft. Gelukkig heeft het zelden of nooit effect op de verkoop, de schade beperkt zich hoofdzakelijk tot je verkreukelde ego. Er om lachen kan trouwens ook: onlangs schreef een recensent over mijn stijl en aanpak verbijsterd: ‘En ze gaat er maar mee door ook!’ Is die man al jarenlang bezig mijn hoofd af te hakken, lukt het maar niet. Wat mij wel stoort, is dat recensies vaak zo slordig zijn. Zelfs de namen van de personages worden dikwijls niet correct weergegeven, en dat bezorgt mij niet het gevoel dat er zorgvuldig en met aandacht naar het werk is gekeken. Dat is jammer.

Het zou veel leuker zijn als je werk werd besproken door personen van enige statuur, en ik vind het ook niet goed dat de kunstkritiek binnen de media een merkwaardige vrijplaats is waar men zich niet aan de feiten hoeft te houden. Wat ik ook moeilijk te slikken vond, is dat er over mijn roman Mijn zoon heeft een seksleven en ik lees mijn moeder Roodkapje voor, waarvan de vrouwelijke hoofdpersoon in de overgang is en te maken krijgt met een dementerende moeder, veelal werd geschreven op een manier die een grote walging voor ouder wordende vrouwen verraade. Dat heeft me wel geschokt. Om de een of andere reden had ik gedacht dat de tijden waarin je ronduit in de krant kon zetten dat je vrouwen boven de vijftig ‘onsmakelijk’ vond, achter ons lagen. Maar ja, hier spreekt de moeder van het pasgeboren kind weer.’

Hoe ziet je dag eruit?

‘Iedereen gaat elke dag naar zijn werk, en ik dus ook. Geweldig voor mij: ik zit pas om een uur of tien achter mijn computer en om daar te komen hoef ik niet eerst in de file. Meestal werk ik door tot een uur of halfacht ‘s avonds. Tussendoor neem ik een pauze, en doordat ik thuis werk, heb ik ook de gelegenheid om tussen de bedrijven door een wasje te draaien of een plant te verpotten. Maar in feite maak ik gewoon kantooruren. Daarbuiten word ik zelden of nooit geplaagd door plotselinge aanvallen van inspiratie of zo. Als dat wel zo zou zijn, had ik het niet al bijna 25 jaar volgehouden. ’s Nachts slaap ik gewoon, zonder opschrijfboekje op het nachtkastje. Niet echt het romantische idee van schrijverschap, maar wel zo gezond.’

In de boekclub waar ik deel van uit maak kwam de vraag waarom de advertentie achterin ‘Mijn zoon heeft een seksleven etc.’ staat. Dit is de vraag die ik wil stellen. Boze tongen beweerden dat het boek in opdracht van de firma die het product maakt was geschreven. Vond ik veel te ver gaan. Dus graag uitleg.

Er waren twee redenen waarom ik, toen ik het manuscript van Mijn zoon … bij Contact inleverde, opeens tegen mijn uitgeefster zei: ‘Wacht even, we moeten Lubricare om een advertentie vragen.’ Ten eerste was er het feit dat ik er doodziek van werd/word dat je je computer niet kunt aanzetten of de spam voor penisvergroters en Viagra vliegt je om de oren – we worden non-stop lastig gevallen met zelf-medicatie voor de sukkelende mannelijke middelbare seksualiteit, terwijl we over die van de vrouw nooit iets vernemen. Ik wilde met die advertentie als het ware terug-spammen. Ten tweede leek het me eigenlijk ook een nuttige geste naar de gemiddelde lezeres, die misschien helemaal niet weet dat dit middel (en andere) echt bestaat en danig kan bijdragen aan de kwaliteit van de seks. We hebben Lubricare overigens moeten bidden en smeken om die advertentie: aanvankelijk zag men er het nut helemaal niet van in.

Verder nog dit: ik zou er werkelijk geen enkel bezwaar tegen hebben om nu of ooit een boek te schrijven in opdracht van een fabrikant van een heilzaam product. Ook van fabrikanten van bepaalde dubieuze producten zou ik volgaarne een opdracht aanvaarden. Als de firma Bols me belooft mij voor de rest van mijn leven van gratis jenever te voorzien indien ik in een roman hun merknaam een paar keer zou noemen, zou ik handenwrijvend aan dat verzoek gehoor geven.

Waarom denkt u anders dat er in tal van mijn boeken sprake is van merknamen? Phinus uit Zonder Genade heb ik vanzelfsprekend alleen maar in een Mercedes laten rondrijden in de hoop hiermee een gratis auto te verschalken. Ik denk bij het schrijven eerlijk gezegd nooit aan iets anders dan: ‘Wat kan ik er nu weer uitbraden, wat valt er nu weer te plukken?’

Zoals u hebt gezien is Heleens moeder Margriet nogal gek op Swarovski-sieraden. U begrijpt het al: ik waad thuis inmiddels tot aan mijn heupen door de kristallen, en iedere week bezorgen ze er nog meer. Het Kruidvat, ook met naam & toenaam in hetzelfde boek genoemd, heeft uit dank daarvoor mijn riante villa helemaal dichtgepleisterd met wattenbolletjes en anti-roosmiddelen. Was ik maar zo slim geweest om ook nog te vermelden dat de dipsaus die Heleen naar het hoofd van Arend gooit, een sausje van Duyves was – dan was de rest van mijn bestaan een onafgebroken fuif geworden.

Dus weet u wat? Geeft u mij de namen door van de leden van uw leesclub! Ik zal dan terstond beginnen aan een roman waarin zij allemaal een geweldige rol vervullen. In dit speciale geval hoeft u mij daarvoor niet voor te betalen. Met liefde doe ik dit tegen het nul-tarief. Zo vaak krijg ik immers niet de kans om op waargebeurde basis te kunnen schrijven over de ongelooflijke bekrompenheid van de mens.